Actoren in de gedeelde rechtsorde
Een Europees consumentenlabel voor Israëlische producten uit de bezette gebieden: een maat voor niets?
Vorige week besliste de Europese Commissie dat producten afkomstig van Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever en de Golanhoogte voortaan als zodanig gelabeldmoeten worden. In 2005 had de Europese Unie al beslist hogere invoerrechten te heffen op deze producten. De Commissie is van oordeel dat ze met het labelvereiste uitvoering geeft aan haar internationale verplichting om de bezetting van de Palestijnse gebieden niet te erkennen. Bovendien redeneert ze dat Europese consumenten niet mogen worden misleid over de ware oorsprong van deze ‘Israëlische’ producten. Het valt echter te betwijfelen of het internationaal recht de EU verplicht deze maatregel te nemen. Het is evengoed twijfelachtig of consumenten hun aankoopgedrag werkelijk zullen laten leiden door een ‘bezet gebied’-label, en of deze maatregel dus enige impact zal hebben.
In internationale kringen heeft zich een consensus gevormd dat het Israëlische nederzettingenbeleid het internationaal recht schendt. Maar er is geen internationale regel die de EU of staten verbiedt (niet-gelabelde) producten uit de Israëlische nederzettingen op hun markten toe te laten. Uit een door de Amerikaanse hoogleraar Eugene Kontorovich recent uitgevoerde studie blijkt dat staten vaak handel blijven toelaten met bezettende mogendheden; ze vinden niet dat ze daarmee een illegale situatie erkennen, laat staan dat ze eraan medeplichtig worden. Enkel de verregaande Westerse sancties tegen Rusland naar aanleiding van de annexatie van de Krim lijken een tegenvoorbeeld te zijn. Dat het internationaal recht staten niet verplicht sancties te nemen, betekent echter niet dat ze die ook niet mogen nemen. Er kunnen goede politieke redenen zijn om dit toch te doen, met name om het beleid van een andere staat te beïnvloeden. De Europese labelverplichting voor Israëlische nederzettingsproducten lijkt een voorbeeld van zo’n politieke keuze te zijn.
Interessant genoeg vindt de Europese Commissie zelf niet dat zij aan politiek doet met deze labelverplichting. Volgens de Commissie is zo’n label louter een technische maatregel die erop gericht is de Europese consument te beschermen. Ze verwijst daarbij naar het Europese consumentenrecht dat stelt dat het weglaten van informatie, met name op voedingsproducten, de consument kan misleiden over de afkomst van het product. De Commissie vreest dat het weglaten van de aanduiding dat een Israëlisch product afkomstig is uit de bezette gebieden de ‘gemiddelde consument’ kan beïnvloeden om een aankoopbeslissing te nemen die hij anders niet zou nemen. Ik stel me daarbij de vraag of de doorsneeklant van Albert Heijn werkelijk zo politiek bewust is dat hij een avocado met aanduiding ‘uit de Westelijke Jordaanover (Israëlische nederzetting)’ niet zou kopen. Rechtbanken in Engeland en Frankrijk hebben vorig jaar in ieder geval beslist dat de gemiddelde consument dit bewustzijn niet heeft, en dat een label ‘Made in Israël’ met betrekking tot producten uit de bezette gebieden de consument niet misleidt. De Commissie lijkt nu een andere mening te zijn toegedaan. Wat daar ook van zij, duidelijk is dat een labelvereiste een politieke stellingname impliceert, en een duidelijke motie van wantrouwen ten aanzien van Israël is. De Europese hoop is dat labels op Israëlische producten schade toebrengen aan de Israëlische nederzettingseconomie, en Israël internationaal verder isoleren wat zijn nederzettingenbeleid betreft.
Gezien de apathie van de gemiddelde consument, de relatief beperkte economische waarde van in de bezette gebieden geproduceerde Israëlische goederen (300 miljoen dollar), en de verharding van het politieke klimaat in Israël lijkt die hoop me ijdel. Overigens zijn Israëlische exporteurs in het verleden al erg inventief geweest in het omzeilen van Europese regelgeving. Zo slaagden zij er eerder al in hun producten uit de bezette gebieden onder het lage Europese invoertarief te laten vallen door een klein deel van het productieproces in Israël te laten plaatsvinden of door een Israëlisch adres te gebruiken. De kans bestaat dan ook dat de werkelijke oorsprong van de te labelen producten niet achterhaald wordt. Zelfs als een product wordt gelabeld, ontmoedigt dit niet per se de economische activiteit in de nederzettingen, omdat de Israëlische overheid de getroffen ondernemingen wellicht zal compenseren voor gederfde inkomsten. Kortom, ik vrees dat het labelvereiste een maat voor niets wordt. Het zou niet de eerste keer zijn dat de Europese tijger internationaal brult, maar weinig bijtkracht blijkt te hebben.