Actoren in de gedeelde rechtsorde
Amerikaans Hooggerechtshof verklaart EU en haar lidstaten niet ontvankelijk in grote witwaszaak
In de jaren ’90 smokkelden Colombiaanse en Russische trafficanten drugs naar Europa. Met de opbrengst kochten ze via tussenpersonen grote hoeveelheden sigaretten van het Amerikaanse bedrijf RJR Nabisco. Ze importeerden die vervolgens in Europa. Je zou verwachten dat de Europese Unie en haar lidstaten RJR voor dit witwassen van criminele opbrengsten in Europa zouden vervolgen. Begin 2000 stond het Europees strafrecht echter in zijn kinderschoenen. Centrale afdwinging bestond niet en de coördinatie van strafvervolgingen in Europa liet ernstig te wensen over. Om toch tot een vorm van centrale vervolging van RJR te komen vonden de EU (de Europese Gemeenschap indertijd) en haar lidstaten er niets beters op dan in 2000 als eisers op te treden in een procedure in de Verenigde Staten op basis van de RICO Act (Racketeer Influenced and Corrupt Organizations Act). Die wet was in 1970 aangenomen om de maffia aan te pakken. Hij geeft niet enkel een mandaat aan Amerikaanse autoriteiten om een strafprocedure tegen ‘racketeers’ zoals RJR te starten, maar staat slachtoffers van de activiteiten van racketeers ook toe een civiele claim in te dienen bij Amerikaanse rechtbanken. Een dergelijke procedure is overigens erg aantrekkelijk, aangezien de eiser een drievoudige ‘punitieve’ schadevergoeding kan verkrijgen (treble damages). De EU en haar lidstaten voerden aan dat zij schade hadden geleden door de activiteiten van RJR, met name zouden hun nationale sigarettenindustrieën en de Europese financiële instellingen benadeeld zijn, zouden belastinginkomsten misgelopen zijn door zwarte-marktverkoop van sigaretten, en zouden Europese munten instabiel geworden zijn.
De Amerikaanse procedure sleept al 16 jaar. Een belangrijk knelpunt was de vraag of Amerikaanse rechtbanken überhaupt wel rechtsmacht over een misdrijf hebben dat buiten de VS is gepleegd, namelijk in Europa. Dat knelpunt is nu uit de weg geruimd sinds een vonnis van het Amerikaanse Hooggerechtshof van 20 juni 2016. In het vonnis stelt het Hof dat de RICO Act weliswaar extraterritoriaal van toepassing is, maar dat dit niet geldt voor de ‘private’ afdwinging van de wet (dit is afdwinging door actoren die niet de Amerikaanse overheid zijn). Met andere woorden, de Amerikaanse justitie zou RICO wel kunnen afdwingen tegen RJR, maar de EU en haar lidstaten kunnen dat niet. Een en ander volgt volgens het Hof uit een tekstuele interpretatie van de relevante bepalingen van de wet. Met name zou de bepaling over private afdwinging onvoldoende duidelijk maken dat die ook kan worden ingeroepen voor schade die buiten de VS is geleden, zoals de schade die de EU had geleden als gevolg van de activiteiten van RJR.
Een ietwat vreemde overweging van het Hof daarbij was dat het toekennen van een privaat rechtsmiddel voor dergelijke schade tot internationale wrijving zou kunnen leiden. Het is waar dat er een gevaar is dat private eisers, anders dan de Amerikaanse justitie zelf, onvoldoende rekening houden met de bezorgdheden van vreemde staten wanneer zij een claim indienen die een sterke band heeft met die staten; die eisers zijn immers vooral geïnteresseerd in de hoge schadevergoeding. Maar dat gevaar is er toch niet als de betrokken vreemde staten zelf als private eisers optreden, zoals in deze zaak het geval was? Het was immers omdat afdwinging in Europa zo moeilijk was, dat de Europese publieke autoriteiten hun hoop hadden gevestigd op de Amerikaanse rechtbanken. Die hoop is nu ijdel gebleken. Ironisch genoeg is het dan ook juist de beslissing om geen privaat rechtsmiddel aan de EU en haar lidstaten toe te kennen, die internationale wrijving, of in ieder geval frustratie oplevert. De formele verdediging van het Hooggerechtshof dat het niet met twee maten kan meten bij het toekennen van private rechtsmiddelen – wel een rechtsmiddel voor klagende overheden, maar niet voor private actoren – overtuigt niet, gezien de verschillende belangen van publieke overheden en werkelijk private eisers.
Meer algemeen is RJR Nabisco de volgende stap in een Amerikaanse tendens om private rechtsmiddelen in transnationale zaken verder af te bouwen. In 2004, 2010 en 2013 wees het Hooggerechtshof private claims inzake transnationale schendingen van het mededingingsrecht, het financieel recht, en de mensenrechten af, omdat die claims een onvoldoende sterke band zouden hebben met de VS en het toekennen ervan tot spanning met vreemde staten kan leiden. Door deze isolationistische houding van de VS zullen slachtoffers transnationale zaken wellicht minder snel voor Amerikaanse rechtbanken, en meer voor buitenlandse, met inbegrip van Europese rechtbanken brengen. De in Nederland nog steeds aanhangige zaak aangaande door Shell beweerdelijk veroorzaakte milieuschade in Nigeria is daarvan een voorbeeld. Ook valt te verwachten dat staten en de EU hun wetgeving zullen optuigen om niet langer afhankelijk te zijn van Amerikaanse afdwinging. Wat het Europees strafrecht betreft, is die evolutie gelukkig al een tijd bezig, getuige het recente voorstel voor de oprichting van een Europese openbare aanklager.